
Jurisprudentie
BE9295
Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800636/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800636/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasbracht, thans het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw (hierna: het college van burgemeester en wethouders), aan de gemeente Maasbracht, thans de gemeente Maasgouw, vrijstelling verleend voor het gebruiken van het perceel, kadastraal bekend gemeente Maasbracht, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) ten behoeve van de realisatie c.q. reconstructie van het noord-westelijke deel van de historische Vestingwerken te Stevensweert.
Uitspraak
200800636/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Maasgouw,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Maasgouw,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/671, 07/672 en 07/673 van de rechtbank Roermond van 13 december 2007 in het geding tussen:
[appellanten sub 1],
[appellant sub 2] en
[appellanten sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Maasgouw,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasbracht, thans het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw (hierna: het college van burgemeester en wethouders), aan de gemeente Maasbracht, thans de gemeente Maasgouw, vrijstelling verleend voor het gebruiken van het perceel, kadastraal bekend gemeente Maasbracht, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) ten behoeve van de realisatie c.q. reconstructie van het noord-westelijke deel van de historische Vestingwerken te Stevensweert.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders, voor zover thans van belang, de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren voor de tweede maal ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 22 februari 2008. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 22 februari 2008.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door door mr. W.K.J. van Santen, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis, drs. M.H.C. Peeters en B. Taken, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oude Kern Stevensweert" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Recreatief gebied met historische waarde", "Sportterreinen", "Bijzondere doeleinden", "Achtertuin I" en "Verkeersdoeleinden".
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, zijn de op de bestemmingskaarten als recreatief gebied met historische waarde aangewezen gronden bestemd voor extensieve recreatie, en voor zover gelegen binnen de op de bestemmingskaarten aangegeven grens van het stadsgezicht, met behoud van en/of in overeenstemming met de karakteristiek en de schoonheid van het stadsbeeld.
2.2. Voor zover [appellant sub 2] beoogt te betogen dat geen sprake is van een project en derhalve niet met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling kan worden verleend, faalt dit betoog. Geen grond bestaat voor het oordeel dat met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO slechts vrijstelling kan worden verleend voor planologische ontwikkelingen van een aanzienlijke omvang.
2.3. Het project voorziet in het oprichten van verdedigingswerken, keerconstructies, garages, bergingen, woningen, erven, tuinen, een tunnel, paden en opritten. Het geding heeft betrekking op de onderdelen van het project waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
2.4. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college van gedeputeerde staten) ten onrechte een verklaring van geen bezwaar heeft verleend, althans dat het college van burgemeester en wethouders zich ten onrechte hierop heeft gebaseerd. Daartoe voeren zij aan dat het college van gedeputeerde staten niet heeft gemotiveerd waarom het geen bezwaar heeft tegen het project, hetgeen in de rede had gelegen omdat de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bij brief van 17 augustus 2004 heeft laten weten dat het project afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden en daaruit voortkomende historisch-ruimtelijke kwaliteiten.
2.4.1. Bij brief van 27 juli 2004 heeft het college van gedeputeerde staten het college van burgemeester en wethouders medegedeeld dat het geen bezwaar ertegen heeft dat vrijstelling wordt verleend voor het project. Aangezien de brief van de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg eerst op 17 augustus 2004 aan het college van burgemeester en wethouders is verzonden, bestond reeds hierom geen aanleiding voor de rechtbank om te oordelen dat het college van gedeputeerde staten deze brief bij zijn motivering van het besluit van 27 juli 2004 had moeten betrekken.
Bij brief van 20 april 2006 heeft het college van gedeputeerde staten laten weten dat uit uitgebreid dossieronderzoek en navraag bij de afdeling Cultuurhistorie is gebleken dat er geen redenen zijn om zijn standpunt ten aanzien van de eerder verleende verklaring van geen bezwaar te wijzigen en een ander besluit te nemen. Voorts heeft het college van gedeputeerde staten in die brief laten weten dat het de na zijn besluit van 27 juli 2004 verzonden brief van de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en later ingediende bezwaren eveneens bij zijn dossieronderzoek heeft betrokken. De rechtbank heeft, gelet op deze brief, terecht overwogen dat in hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich bij zijn besluit om vrijstelling te verlenen niet op voormelde verklaring van geen bezwaar heeft mogen baseren.
2.5. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het project in strijd is met de bestemming "Recreatief gebied met historische waarde". Bovendien voert [appellant sub 2] daartoe aan dat in de door Taken Landschapsplanning B.V. opgestelde ruimtelijke onderbouwing geen verslag is opgenomen van de gehouden inspraak.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat op een groot deel van het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden met historische waarde" rust. Bij de interpretatie van de zinsnede "de karakteristiek en de schoonheid van het stadsbeeld" als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, die niet is gedefinieerd in het bestemmingsplan, komt het college van burgemeester en wethouders beoordelingsruimte toe. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij zijn interpretatie in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij een kaartje dat in de toelichting op het bestemmingsplan is opgenomen met de contouren van de oorspronkelijke vestingwerken en de structuurmatige opbouw van het stadsdeel van de vesting, waarbij een beschrijving van de vestingwerken is gegeven. Het college van burgemeester en wethouders heeft de inhoud van de brief van 17 augustus 2004 van de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg niet van doorslaggevende betekenis hoeven achten. In deze brief staat vermeld dat een onsamenhangende situatie ontstaat door enkel een deel van de oorspronkelijke vestingwerken te reconstrueren. Daartegenover staat dat [architect] BNA, in zijn brief van 1 maart 2007 na onderzoek van de diverse dossiers betreffende gehele en/of gedeeltelijke reconstructies van Rijksmonumenten of waarbij de Rijksdienst is betrokken, heeft geconcludeerd dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg ter zake geen eenduidig beleid voert en dat deze reconstructie zich tot de vorm beperkt en voldoende materiaal aanwezig is om een historisch verantwoorde reconstructie te verwezenlijken. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich, gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verwezenlijken van het project in overeenstemming is met de bestemming "recreatief gebied met historische waarde".
Voorts heeft de rechtbank terecht gewezen op de in opdracht van het college van burgemeester en wethouders door Taken Landschapsplanning B.V. opgestelde ruimtelijke onderbouwing van 10 mei 2004, waarin is vermeld dat vrijstelling van de planvoorschriften voor de overige bestemmingen nodig is om de vestingwerken op een bevredigende wijze te laten aansluiten op de bestaande stadsrand.
Dat in deze ruimtelijke onderbouwing geen verslag van de inspraak is opgenomen, zoals [appellant sub 2] stelt, maakt niet dat deze onzorgvuldig tot stand gekomen is.
2.6. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid vrijstelling voor het onderhavige project heeft kunnen verlenen. Zij voeren daartoe aan dat verwezenlijking van het project financieel niet haalbaar is en dat het project leidt tot een afname van privacy, uitzicht, bezonning en/of daglicht. [appellanten sub 1] betogen in dit verband dat niet is onderzocht hoeveel toeristen door het project worden aangetrokken, dat zij allergische klachten zullen ondervinden van het gras waarin het project voorziet, dat parkeergelegenheid verloren zal gaan door het project, dat het project leidt tot afsluiting van het "Walpad" en dat ongedierte te verwachten valt in de gracht waarin het project voorziet. [appellant sub 2] betoogt ten slotte nog dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes zullen worden overschreden en dat een afweging van de betrokken cultuurhistorische belangen ontbreekt.
2.6.1. Het college van burgemeester en wethouders heeft ter zitting te kennen gegeven dat de raad van de gemeente Maasgouw (hierna: de gemeenteraad) in zijn vergadering van 26 juni 2008 heeft besloten het project, voor zover dit niet op andere wijze wordt gefinancierd, te bekostigen, hetgeen niet is weersproken. Geen grond bestaat derhalve voor het oordeel dat het project financieel niet haalbaar is.
2.6.2. Aangezien de hoofdwal voor het publiek niet toegankelijk is, heeft de rechtbank terecht niet aannemelijk geacht dat het project leidt tot een afname van privacy voor [appellanten sub 1] en [appellant sub 2]. In de ruimtelijke onderbouwing is voorts vermeld dat zonlicht door de vestingwerken niet wordt weggenomen omdat het geheel aan de noordzijde van de woningen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] ligt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de hoogte van de aarden wal, in combinatie hiermee, niet zodanig is dat daarvan een onredelijke uitzicht-, bezonnings- en/of daglichtafname te verwachten valt.
2.6.3. Het college van burgemeester en wethouders heeft te kennen gegeven dat het verwezenlijken van het project in eerste instantie door cultuurhistorische overwegingen is ingegeven en dat daarnaast ook toeristisch-recreatieve belangen een rol spelen. Dat niet is onderzocht hoeveel bezoekers het project zal aantrekken, geeft in deze context bezien geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid vrijstelling voor het project heeft kunnen verlenen.
2.6.4. [appellanten sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij allergische reacties van gras ondervinden. Reeds daarom heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders dit ten onrechte niet bij zijn belangenafweging heeft betrokken.
2.6.5. In de Notitie Vestingwerken Stevensweert van 12 juli 2006, die betrekking heeft op de verkeersaantrekkende werking en de gevolgen voor de luchtkwaliteit, is vermeld dat bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de kengetallen voor de gemiddelde autobezetting behorende bij het motief "vakantie" uit de door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek opgestelde "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" uit 2004. Het college van burgemeester en wethouders heeft in redelijkheid van deze norm gebruik kunnen maken. Voorts is in voormelde Notitie Vestingwerken Stevensweert van 12 juli 2006 vermeld dat de gemeente, om te kunnen voorzien in de toekomstige, extra, parkeerbehoefte van Stevensweert, heeft besloten om samen met de ontwikkeling van de Vestingwerken een nieuw parkeerterrein aan te leggen aan de rand van het dorp. De capaciteit van het parkeerterrein is door de gemeente bepaald op 80 parkeerplaatsen en circa 4 parkeerplaatsen voor bussen. In deze notitie wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde duur van een bezoek 3 à 4 uur is en dat de capaciteit derhalve minimaal 80 en maximaal 240 tot 320 te gebruiken parkeerplaatsen bedraagt. Voorts is in deze notitie vermeld dat een topdag circa 210 auto's aantrekt, waarvan er 105 auto's extra komen vergeleken met de huidige situatie. Aangezien het na verwezenlijking van het project mogelijk blijft in Stevensweert zelf te parkeren, bestaat geen grond voor het oordeel dat onvoldoende parkeergelegenheid aanwezig zal zijn. Gelet op artikel 19a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, derde lid, van de WRO mogen aan een vrijstelling slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend, in het plan zijn opgenomen. Aangezien de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen waarvan vrijstelling wordt verleend, niet zijn opgenomen ter bescherming van het belang van voldoende parkeergelegenheid, kon een dergelijke voorwaarde niet aan de verleende vrijstelling worden verbonden. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat een dergelijke voorwaarde ontbreekt dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid vrijstelling voor het project kan verlenen.
Aan het belang van [appellanten sub 1] om twee parkeerplaatsen nabij hun woning tot hun beschikking te hebben, heeft het college van burgemeester en wethouders geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen, te minder nu [appellanten sub 1] aanspraak maken op een garage waarin zij kunnen parkeren.
2.6.6. Bij besluit van 27 mei 2004 heeft de gemeenteraad besloten tot het onttrekken van het walpad achter de woningen aan de Singelstraat Noord te Stevensweert aan de openbaarheid. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hetgeen [appellanten sub 1] aanvoeren met betrekking tot dat besluit in deze procedure geen rol kan spelen.
2.6.7. Hoewel [appellanten sub 1] terecht aanvoeren dat de rechtbank niet is ingegaan op hun betoog dat in de gracht waarin het project voorziet ongedierte valt te verwachten, leidt dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het college van burgemeester en wethouders heeft in het besluit op bezwaar vermeld dat in de gracht een pomp zal worden geïnstalleerd die voorkomt dat stilstaand water in de gracht komt te staan en dat de gracht regelmatig zal worden onderhouden. Anders dan [appellanten sub 1] aanvoeren, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit op bezwaar op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
2.6.8. In de Notitie Vestingwerken Stevensweert is geconcludeerd dat na verwezenlijking van het project, rekening houdend met de verwachte extra bezoekersstroom, geen sprake zal zijn van overschrijding van de grenswaarden als bedoeld in artikel 20 van het Besluit luchtkwaliteit 2005. De rechtbank heeft, in aanmerking genomen dat ter zitting bij de rechtbank namens het college van burgemeester en wethouders te kennen is gegeven dat in de nabij het perceel gelegen haven geen ruimte is voor nieuwe boten, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de conclusie in de Notitie Vestingwerken Stevensweert van 12 juli 2006 onjuist is. Aangezien met het ter zitting door het college van burgemeester en wethouders gestelde is weerlegd dat het project leidt tot een toename van het botenverkeer en een daarmee gepaard gaande verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, heeft de rechtbank daarin geen aanleiding hoeven zien een onderzoek in te stellen.
2.6.9. In zijn brief van 17 augustus 2004 heeft de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vermeld dat na de Vestingwet van 1874 veel vestingwerken werden ontmanteld en afgegraven ten behoeve van woningbouw, een park of dat er een kleinschalige verkaveling met kleinschalig agrarisch gebruik plaatsvond. Voorts heeft de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in deze brief vermeld dat dit kleinschalige gebruik en de daaruit voortkomende landelijke, rommelige uitstraling tot op heden nog in Stevensweert aanwezig is en dat Stevensweert daarmee uniek is in Nederland.
In het besluit op bezwaar van 20 maart 2007 is vermeld dat het unieke landelijke karakter waaraan de Directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in zijn brief van 17 augustus 2004 refereert in drie segmenten van de Vestingwerken in Stevensweert voorkomt. Voorts is daar vermeld dat de realisatie c.q. reconstructie van de historische Vestingwerken wordt beperkt tot één segment van de Vestingwerken te Stevensweert. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, kan, gelet hierop, niet worden geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders de cultuurhistorische belangen niet heeft afgewogen.
2.6.10. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank in hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid vrijstelling voor het project heeft kunnen verlenen.
2.7. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008
17-270-499.